De staatscommissie-Remkes en de geschiedenis
Eind 2020 verscheen het boek ‘Over de grondwet gesproken’. Het is
samengesteld door Karin van Leeuwen en Marijke van Faassen en bestrijkt
de debatten van de grondwetscommissies over mogelijke
grondwetswijzigingen van 1880-1980. Veel van deze debatten zijn nog
steeds relevant in het huidige tijdsgewricht. Kors Visscher legde in een
aantal blogposts fragmenten uit deze vergaderingen voor aan Carla van
Baalen, Pieter Derks, Ruud Koole, Ariejan Korteweg en Johan Remkes. Deze
vijf vooraanstaande politiek commentators reflecteerden op de
fragmenten, de grondwet en de huidige politiek in het algemeen. Andere
blogposts zijn geschreven door Karin van Leeuwen en Marijke van Faassen.
Afgelopen maand verscheen het rapport van de staatscommissie Parlementair stelsel, onder leiding van VVD-politicus Johan Remkes. In het licht van de nog in gang zijnde afschaffing van het consultatief referendum baarde in de pers vooral het idee om een bindend correctief referendum in te voeren opzien. Afgezien daarvan leek de ontvangst van het tussenrapport lauw. Hadden we dit allemaal niet al eens eerder gelezen? Invoering van een gekozen formateur, verlaging van de voorkeursdrempel, een terugzendrecht voor de Eerste Kamer, constitutionele toetsing – waarom zouden deze suggesties, al eens gedaan door eerdere (staats)commissies, dit keer niet weer in een la verdwijnen?
Tegelijkertijd lijkt de commissie-Remkes ook de grondwet als pijler van de rechtsstaat te willen versterken – en dan niet alleen via constitutionele toetsing. In haar eigen benadering van de grondwet stuurt de commissie voorzichtig in de richting van een nieuw soort constitutioneel patriottisme. Dit zou inhouden dat de grondwet een veel prominentere rol zou gaan vervullen als een soort baken van de politieke gemeenschap. Zo’n rol heeft de Nederlandse grondwet, anders dan sommige buitenlandse tegenhangers, sinds de tijd van Thorbecke niet meer gespeeld.
Deze week: Oude plannen van een nieuwe commissie?
Afgelopen maand verscheen het rapport van de staatscommissie Parlementair stelsel, onder leiding van VVD-politicus Johan Remkes. In het licht van de nog in gang zijnde afschaffing van het consultatief referendum baarde in de pers vooral het idee om een bindend correctief referendum in te voeren opzien. Afgezien daarvan leek de ontvangst van het tussenrapport lauw. Hadden we dit allemaal niet al eens eerder gelezen? Invoering van een gekozen formateur, verlaging van de voorkeursdrempel, een terugzendrecht voor de Eerste Kamer, constitutionele toetsing – waarom zouden deze suggesties, al eens gedaan door eerdere (staats)commissies, dit keer niet weer in een la verdwijnen?
Kans van slagen
Nu lijken deze zorgen deels terecht, zeker als het om dat deel van de ideeën gaat – uitgewerkte voorstellen volgen pas eind 2018 – waarvoor grondwetsherziening vereist is. Die procedure is in Nederland immers buitengewoon zwaar, en de suggestie van de staatscommissie om deze iets te versoepelen door de tweede lezing door de Tweede en Eerste Kamer gezamenlijk te laten behandelen (in verenigde vergadering) zal daar op de korte termijn nog niets aan kunnen veranderen. Daarnaast doet de samenstelling van de commissie en de geringe belangstelling voor haar werk vanuit het Binnenhof weinig goeds vermoeden over het politieke draagvlak van haar aanbevelingen, hoe goed die ook nu al onderbouwd zijn met recent en degelijk onderzoek.
Toch is het te gemakkelijk
om het nog niet eens verschenen eindrapport van de commissie nu al naar het
rijtje ‘mislukte pogingen tot staatkundige vernieuwing in de naoorlogse geschiedenis’
te verwijzen. Dit heeft allereerst te maken met de strategie van de commissie
om niet alleen grote stelselwijzigingen te overwegen, waarvoor
grondwetsherziening vereist is, maar ook kleinere wijzigingen, die binnen het
kader van de huidige grondwet blijven. Daarnaast zijn er echter wezenlijke
verschillen op te merken tussen de commissie-Remkes en haar historische
voorgangers, die de vraag oproepen of een simpele vergelijking van de
voorstellen wel juist is.
De rechtstaat als kern
Een in historisch opzicht opmerkelijke
tendens is de intrede van de ‘rechtsstaat’ in het spraakgebruik van de
commissie. Ging het de commissie-Cals/Donner eind jaren zestig nog om
democratische vernieuwing, de commissie-Biesheuvel in de jaren tachtig om ‘de
relatie kiezers-beleidsvorming’ en de Nationale Conventie begin 21e
eeuw om een versterking van het burgerschap, voor de commissie-Remkes staat de
toekomstbestendigheid van de ‘democratische rechtsstaat’ voorop – en het
parlementair stelsel is daar in haar ogen een belangrijk onderdeel van. Dat het
hier om meer dan alleen taalgebruik gaat blijkt wel uit de uitvoerige uitleg
die de commissie zelf geeft bij dit uitgangspunt, dat volgens een aanhangig wetsvoorstel in de grondwet zelf verankerd zou moeten worden.
De aandacht voor de
‘rechtsstaat’ – die de commissie tegenover democratische waarden zoals
kiesrecht en landsbestuur in het algemeen belang definieert als onder meer de
waarborg van individuele rechten door onpartijdige instituties – komt in de
eerste plaats tot uiting in specifieke voorstellen. Het voorstel voor
constitutionele toetsing (dat overigens ook door de Nationale Conventie al werd
gedaan) past uitdrukkelijk in dit rijtje, maar ook ideeën over sterkere
waarborgen voor de onafhankelijkheid van politieke partijen en digitale
verkiezingscampagnes.
Het belang van de grondwet
Tegelijkertijd lijkt de commissie-Remkes ook de grondwet als pijler van de rechtsstaat te willen versterken – en dan niet alleen via constitutionele toetsing. In haar eigen benadering van de grondwet stuurt de commissie voorzichtig in de richting van een nieuw soort constitutioneel patriottisme. Dit zou inhouden dat de grondwet een veel prominentere rol zou gaan vervullen als een soort baken van de politieke gemeenschap. Zo’n rol heeft de Nederlandse grondwet, anders dan sommige buitenlandse tegenhangers, sinds de tijd van Thorbecke niet meer gespeeld.
De dag van de democratische rechtstaat
Het is geen gek idee om naar de grondwet als basis voor het wij-gevoel terug te keren nu de (aanvankelijk verzuilde) democratie die er in Nederland sinds begin twintigste eeuw voor in de plaats kwam eerder splijtend dan samenbindend werkt. Toch klinkt het nog vreemd in de oren als de commissie over de grondwetmakers van 1814 schrijft als de ‘founding fathers’ van de Nederlandse grondwet, of wanneer ze uitvoerig stilstaat bij de mogelijkheid van een nieuwe interpretatie van artikel 50 van de grondwet (‘De Staten-Generaal vertegenwoordigen het gehele Nederlandse volk’). Maar misschien is het slechts een kwestie van wennen voordat de grondwet inderdaad een centralere rol speelt in het verplichte onderwijs in geschiedenis en staatsinrichting dat eveneens tot een versterking van de rechtsstaat moet leiden. Over een nadere invulling van de voorgestelde ‘dag van de democratische rechtsstaat’ hoeft de commissie zich in dat geval het hoofd niet meer te breken: 29 maart zou, als dag dat de grondwet in 1814 werd ingevoerd, een uitstekend startpunt vormen om de verworvenheden van de democratische rechtsstaat onder de aandacht te brengen.
Karin van Leeuwen is docent
Europese geschiedenis bij de Universiteit van Amsterdam en gastonderzoeker bij
het Huygens ING, waar zij later dit jaar de bronnenpublicatie 'Over de grondwet
gesproken. 100 jaar constitutionele debatten. Een selectie uit de documenten
van staatscommissies voor grondwetsherziening 1883-1983' publiceert.
Dit blog verscheen eerder in de nieuwsbrief van het Montesquieu instituut
Dit blog verscheen eerder in de nieuwsbrief van het Montesquieu instituut
Reacties
Een reactie posten